Heeft u een AutoCAD vraag?

Voordat je een vraag plaatst altijd eerst even de zoek functie gebruiken!

Ga naar het onderwerp en stel uw vraag onderaan de pagina.

Als u vanuit een werkvlak tekent en plot, moet u een schaalfactor bepalen en toepassen om annotaties voor objecten te maken voordat u plot.

Tekenen en plotten kunnen beide geheel vanuit een werkvlak gedaan worden. Deze methode is vooral nuttig voor tweedimensionale tekeningen met één aanzicht. Bij deze methode gaat u als volgt te werk:

  • Bepaal de maateenheid (tekeneenheden) voor de tekening.
  • Specificeer de weergavestijl voor de tekeneenheid.
  • Bereken de schaal voor bematingen, annotaties en blokken, en stel deze in.
  • Teken op volledige schaal (1:1) in een werkvlak.
  • Maak de annotatie en voeg de blokken in een werkvlak in.
  • Plot de tekening op de vooraf bepaalde schaal.

U kunt ook annotatief objecten gebruiken als u annotaties automatisch wilt schalen. Zie Annotaties schalen voor informatie over het gebruik van annotatieve objecten en het automatisch schalen van annotaties.

De maateenheid bepalen
Voordat u in een werkvlak begint te tekenen, bepaalt u de maateenheid (tekeneenheden) die u wilt gebruiken. U bepaalt waar elke eenheid op het scherm voor staat, zoals een inch, een millimeter, een kilometer of een andere maateenheid. Zo kunt u voor het tekenen van een motoronderdeel besluiten dat één tekeneenheid gelijk is aan een millimeter. Als u een kaart tekent, kunt u bepalen dat één eenheid gelijk is aan een kilometer.

De weergavestijl van tekeneenheden opgeven
Als u eenmaal een tekeneenheid voor de tekening hebt bepaald, moet u de stijl opgeven voor weergave van de tekeneenheid, zoals het type eenheid en de precisie. Een waarde van 14.5 kan bijvoorbeeld weergegeven worden als 14.500, 14-1/2 of 1'2-1/2".

U kunt de weergavestijl van tekeneenheden met de opdracht UNITS opgeven. Het standaardtype voor tekeneenheden is decimaal.

De schaal voor annotaties en blokken instellen
Voordat u gaat tekenen, dient u de schaal in te stellen voor bematingen, annotaties en blokken in uw tekeningen. Door de schaal van deze elementen vooraf in te stellen, kunt u er zeker van zijn dat ze de juiste grootte hebben wanneer u de uiteindelijke tekening plot.

U dient de schaal in te voeren voor de volgende objecten:

  • Text. Stel de teksthoogte in wanneer u de tekst maakt of door een vaste teksthoogte in te stellen in de tekststijl (STYLE).
  • Dimensions. Stel de bematingsschaal in een bematingsstijl (DIMSTYLE) in, of met de systeemvariabele DIMSCALE.
  • Linetypes. Stel de schaal voor onderbroken lijntypen in met de systeemvariabelen CELTSCALE en LTSCALE.
  • Hatch patterns. Stel de schaal voor arceerpatronen in het dialoogvenster Hatch and Gradient (HATCH) in, of met de systeemvariabele HPSCALE.
  • Blocks. Geef de invoegschaal voor blokken op wanneer u ze invoegt, of stel een invoegschaal in via het dialoogvenster Insert (INSERT) of in DesignCenter (ADCENTER). De systeemvariabelen die worden gebruikt om blokken in te voegen, zijn INSUNITS, INSUNITSDEFSOURCE en INSUNITSDEFTARGET. Dit geldt ook voor de rand en het titelblok van de tekening.

U kunt ook annotatiefobjecten gebruiken als u annotaties automatisch wilt schalen. Zie Annotaties schalen voor informatie over het gebruik van annotatieve objecten en het automatisch schalen van annotaties.

De schaalfactor voor plotten bepalen
Wilt u uw tekening vanuit het tabblad Model plotten, dan berekent u de juiste schaalfactor door de schaal van de tekening te converteren naar een verhouding van 1:n. Deze verhouding vergelijkt geplotte eenheden met tekeneenheden die de werkelijke grootte weergeven van de objecten die u tekent.

Als u bijvoorbeeld van plan bent op een schaal van 1/4 inch = 1 foot te plotten, berekent u de schaalfactor 48 als volgt:

1/4" = 12"

1 = 12 x 4

1 (geplotte eenheid) = 48 (tekeneenheden)

Bij gebruik van dezelfde berekening krijgt u als schaalfactor: 1 centimeter = 1 meter is 100 en: 1 inch = 20 feet is 240.

Voorbeelden van schaalverhoudingen
De voorbeelden van architecturale schaalverhoudingen in de tabel kunt u gebruiken om de grootte van tekst in een werkvlak te berekenen.

scale table

Als u met metrische eenheden werkt, zult u wellicht papier op A4-formaat (210 x 297 mm) gebruiken en een schaalfactor van 20. In dat geval berekent u de rasterbegrenzingen als volgt:

210 x 20 = 4200 mm

297 x 20 = 5900 mm

Procedure
De weergavestijl voor tekeneenheden opgeven

  1. Klik op menu Format > Units.
  2. In het dialoogvenster Drawing Units stelt u de eenheidswaarden voor de tekening in.
  3. Als u eenheidsinstellingen wijzigt, worden onder Sample Output voorbeelden weergegeven.
    * Selecteer onder Length een eenheidstype en precisieniveau. Hiermee wordt de weergavestijl voor lineaire tekeneenheden bepaald.
    * Selecteer onder Drawing Units for DesignCenterBlocks de eenheid die u wilt gebruiken om de schaal te wijzigen van blokken, afbeeldingen of andere inhoud die in de tekening wordt ingevoegd. Als u de schaal van ingevoegde inhoud niet wilt wijzigen, selecteert u Unitless.
    * Selecteer een type hoek en de precisie onder Angle. Hiermee wordt de weergavestijl voor tekeneenheden voor hoeken bepaald. De standaardbeginhoek, 0 graden, bevindt zich op 3 uur (of pal oost).
    * Klik op Direction om een hoekrichting op te geven en selecteer vervolgens de basishoek in het dialoogvenster Direction Control. De richting van de hoek bepaalt het punt vanwaaruit hoeken worden gemeten, evenals de richting waarin ze worden gemeten. Als u Other selecteert, kunt u een hoek opgeven of op Angle klikken om met de aanwijzer een hoek op te geven. De standaardmeting van positieve hoeken is tegen de wijzers van de klok in.
  4. Klik op OK om elk dialoogvenster af te sluiten.

Opdrachten

ADCENTER
Hiermee wordt inhoud zoals blokken, xref's en arceerpatronen beheerd en ingevoegd.

DIMSTYLE
Hiermee kunt u bematingsstijlen maken en wijzigen.

INSERT

Hiermee wordt een blok of tekening in de actieve tekening ingevoegd.

LINETYPE
Hiermee kunt u lijntypen laden, instellen en wijzigen.

PLOT

Hiermee plot u een tekening naar een plotter, printer of bestand.

STYLE
Hiermee kunt u tekststijlen maken, wijzigen of opgeven.

UNITS
Hiermee kunt u de weergave en precisie van coördinaten en hoeken instellen.

Systeemvariabelen


CELTSCALE
Deze systeemvariabele bepaalt de schaalfactor van het lijntype van het actieve object.

DIMSCALE

Deze systeemvariabele bepaalt de algehele schaalfactor die wordt toegepast op bematingsvariabelen waarmee grootten, afstanden of parallelle verplaatsingen worden aangegeven.

HPSCALE

Hiermee stelt u de schaalfactor van het arceerpatroon in.

HPSPACE
Hiermee stelt u de afstand tussen arceerlijnen in voor arceerpatronen die door de gebruiker zijn gedefinieerd.

INSUNITS
Deze systeemvariabele geeft een waarde op voor de eenheden van de doeltekening voor de automatische schaalaanpassing van blokken, beelden of referentietekeningen die in een tekening ingevoegd of eraan gekoppeld zijn.

INSUNITSDEFSOURCE
Deze systeemvariabele stelt een waarde in voor de eenheden van broninhoud wanneer INSUNITS ingesteld is op 0.

INSUNITSDEFTARGET
Deze systeemvariabele stelt een waarde in voor de eenheden van de doeltekening wanneer INSUNITS ingesteld is op 0.

LTSCALE

LUNITS
Deze systeemvariabele stelt lineaire eenheden in.

TEXTSIZE
Met deze systeemvariabele wordt de standaardhoogte ingesteld voor nieuwe tekstobjecten die met de actieve tekststijl getekend zijn.

SketchUp Pro - Stunt aanbieding