Heeft u een AutoCAD vraag?

Voordat je een vraag plaatst altijd eerst even de zoek functie gebruiken!

Ga naar het onderwerp en stel uw vraag onderaan de pagina.

Hiermee wordt een blok of tekening in de actieve tekening ingevoegd.

Oproepmethoden

INSERT Knop


ac.mouse Lint: tabblad Insert > paneel Block > Insert
ac.mouse Menu:  Insert > Block
ac.mouse Werkbalk: Insert

Het dialoogvenster Insert wordt weergegeven.

Als u -insert achter de opdrachtprompt typt, worden er opties weergegeven.

Het is raadzaam een blok uit een blokkenbibliotheek in te voegen. Een blokkenbibliotheek kan een tekeningbestand zijn waarin gerelateerde blokdefinities worden bewaard, of een map die gerelateerde tekeningbestanden bevat, die afzonderlijk als blok ingevoegd kunnen worden. De blokken worden bij beide methoden gestandaardiseerd en zijn voor meerdere gebruikers toegankelijk. U kunt uw eigen blokken invoegen, of de blokken uit de DesignCenter- of toolpaletten gebruiken.

Dialoogvenster Insert

De positie van het ingevoegde blok is afhankelijk van de oriëntatie van het UCS.

Name
Hier geeft u de naam op van een blok dat u wilt invoegen of de naam van een bestand dat u als blok wilt invoegen.

Browse
Hiermee opent u het dialoogvenster Select Drawing File (een standaarddialoogvenster voor het selecteren van bestanden), waarin u een blok of tekeningbestand kunt selecteren dat u wilt invoegen.

Path
Hiermee geeft u het pad naar het blok op.

Locate Using Geographic Data
Hiermee wordt de tekening ingevoegd met geografische gegevens als de verwijzing.

Hiermee wordt opgegeven of de actieve en bijgevoegde tekening geografische gegevens bevat. Deze optie is alleen beschikbaar als beide tekeningen geografische gegevens bevatten.

Preview
Geeft een voorbeeld weer van het gespecificeerde blok dat ingevoegd moet worden. Het pictogram van een bliksemflits in de rechterbenedenhoek van het voorbeeld geeft aan dat het blok dynamisch is. Het pictogram geeft aan dat het blok annotatief is.

Insertion Point
Hiermee geeft u de invoegpositie voor het blok op.

Specify On-Screen
Als u deze optie inschakelt, kunt u de invoegpositie van het blok met de aanwijzer opgeven.

X
Stel hier de waarde voor de X-coördinaat in.

Y
Stel hier de waarde voor de Y-coördinaat in.

Z
Stel hier de waarde voor de Z-coördinaat in.

Scale
Hiermee geeft u de schaal voor het ingevoegde blok op. Als u negatieve waarden opgeeft voor de X-, Y- en Z -schaalfactoren, wordt het spiegelbeeld van een blok ingevoegd.

Specify On-Screen
Als u deze optie inschakelt, kunt u de schaal van het blok met de aanwijzer opgeven.

X
Hiermee stelt u de schaalfactor voor de X-as in.

Y
Hiermee stelt u de Y-schaalfactor in.

Z
Hiermee stelt u de schaalfactor voor de Z-as in.

Uniform Scale
Hiermee geeft u een enkele schaalwaarde op voor de X-, Y- en Z-coördinaten.

Rotation
Hier kunt u een rotatiehoek opgeven voor het ingevoegde blok in het actieve UCS.

Specify On-Screen
Als u deze optie inschakelt, kunt u de rotatie van het blok met de aanwijzer opgeven.

Angle
Hiermee stelt u de rotatiehoek voor het ingevoegde blok in.

Block Unit
Hiermee wordt informatie over de blokeenheden weergegeven.

Unit
Hiermee geeft u de waarde INSUNITS op voor het ingevoegde blok.

Factor
Hiermee wordt de factor van de eenheidsschaal weergegeven, die wordt berekend aan de hand van de waarde INSUNITS van het blok en de tekeneenheden.

Explode
Hiermee splitst u het blok op in afzonderlijke delen die u vervolgens invoegt. als de optie Explode is geselecteerd, kunt u alleen een uniforme schaalfactor opgeven.

Onderdelen van een blok die op laag 0 zijn getekend, worden op die laag gehandhaafd. Objecten waarbij de kleur wordt bepaald door de eigenschap BYBLOCK, worden wit gekleurd. Objecten met het lijntype BYBLOCK hebben het lijntype CONTINUOUS.

 

-INSERT

De volgende prompts worden weergegeven.

Enter block name or [?] : voer een naam in, voer ? in, typ ~ of druk op Enter

Units: Conversion:

Specify insertion point or [Basepoint/Scale/X/Y/Z/Rotate/Geographic]: geef een punt op of voer een optie in

Block Name
Gegroepeerde objecten in een ingevoegde tekening worden als naamloze groepen ingevoegd. U kunt een lijst met naamloze groepen weergeven door Unnamed Groups in het dialoogvenster Object Grouping te selecteren.

Met een tilde (~) opent u het dialoogvenster Select Drawing File (een standaarddialoogvenster voor bestandsselectie).

In de volgende voorbeelden wordt aangegeven wat u achter de prompt Enter Block Name moet invoeren om een blok op een bepaalde manier in te voegen.

  • Inserting Exploded Blocks: Als u vóór de naam van het blok een sterretje (*) plaatst, wordt het blok opgesplitst en worden de afzonderlijke onderdelen van het blok ingevoegd. De blokdefinitie wordt in dat geval niet aan de tekening toegevoegd.
  • Updating a Block Path: Als u een bloknaam invoert zonder padnaam, wordt er met INSERT in de actieve tekeninggegevens naar een bestaande blokdefinitie met de opgegeven naam gezocht. U kunt een bestaande definitie vervangen door een extern bestand door achter de prompt Enter Block Name het volgende toe te voegen:
    block name=file name
  • Updating a Block Definition: Als u wijzigingen aanbrengt in een blokbestand dat in uw tekening is ingevoegd, en als u vervolgens de bestaande blokdefinitie wilt wijzigen zonder een nieuw blok in te voegen, voert u het volgende in bij de prompt Specify Insertion Point (die volgt na de prompt Enter Block Name):
    block name=

    Als u = invoegt achter de bloknaam, wordt de volgende prompt weergegeven:

    Block "actieve instelling" already exists. Redefine it? [Yes/No] : typ y, typ n of druk op Enter

    Als u het blok opnieuw definieert, wordt de bestaande blokdefinitie vervangen door de nieuwe blokdefinitie. De tekening wordt opnieuw gegenereerd, en de nieuwe definitie wordt op alle bestaande invoegingen van de blokdefinitie toegepast. Druk op Esc als u wordt gevraagd de invoegpositie op te geven en u niet wilt dat er een nieuw blok in de tekening wordt ingevoegd.

?—List Block Names
Hiermee worden de blokdefinities weergegeven die op dat moment in de tekening zijn gedefinieerd.

Insertion Point
Hiermee geeft u een locatie op voor het blok of de tekening.

Scale Factor
Alle X- en Y-bematingen van het blok of de tekening worden vermenigvuldigd met de opgegeven X- en Y-schaalfactoren. Het blok of de tekening wordt vervolgens geroteerd met de opgegeven hoek, waarbij de invoegpositie als het rotatiepunt wordt gebruikt.

Corner
Hiermee definieert u de X- en Y-schaalfactoren tegelijkertijd, waarbij de invoegpositie en een ander punt worden gebruikt als de hoeken van een kader. De X- en Y-bematingen van het kader worden gebruikt als de X- en Y-schaalfactor. De invoegpositie is de eerste hoek.

XYZ
Hiermee stelt u X-, Y- en Z-schaalfactoren in.

  • X Scale Factor:Hiermee definieert u de X-, Y- en Z-schaalfactoren voor het blok of de tekening.
  • Corner: Hiermee definieert u de X- en Y-schaal tegelijkertijd, waarbij het invoegpunt en een ander punt worden gebruikt als de hoeken van een kader. Daarna definieert u de Z-schaal.

Basepoint
Hiermee wordt het blok tijdelijk in de tekening neergezet waar het zich op dat moment bevindt, en kunt u een nieuw basispunt opgeven voor de blokreferentie terwijl deze naar de gewenste plaats wordt gesleept. Dit heeft geen invloed op het eigenlijke basispunt dat voor de blokreferentie gedefinieerd is.

Scale
Hiermee stelt u de schaalfactor in voor de X-, Y- en Z-as. De schaal voor de Z-as is de absolute waarde van de opgegeven schaalfactor.

X
Hiermee stelt u de schaalfactor voor de X-as in.

Y
Hiermee stelt u de Y-schaalfactor in.

Z
Hiermee stelt u de schaalfactor voor de Z-as in.

Rotate
Hiermee stelt u de hoek in waaronder het blok moet worden ingevoegd.

Geographic
Hiermee stelt u de geografische locatie van het bijgevoegde bestand in als verwijzing.

De positie van het ingevoegde blok is afhankelijk van de oriëntatie van het UCS.

Name
Hier geeft u de naam op van een blok dat u wilt invoegen of de naam van een bestand dat u als blok wilt invoegen.

Browse
Hiermee opent u het dialoogvenster Select Drawing File (een standaarddialoogvenster voor het selecteren van bestanden), waarin u een blok of tekeningbestand kunt selecteren dat u wilt invoegen.

Path
Hiermee geeft u het pad naar het blok op.

Locate Using Geographic Data
Hiermee wordt de tekening ingevoegd met geografische gegevens als de verwijzing.

Hiermee wordt opgegeven of de actieve en bijgevoegde tekening geografische gegevens bevat. Deze optie is alleen beschikbaar als beide tekeningen geografische gegevens bevatten.

Preview
Geeft een voorbeeld weer van het gespecificeerde blok dat ingevoegd moet worden. Het pictogram van een bliksemflits in de rechterbenedenhoek van het voorbeeld geeft aan dat het blok dynamisch is. Het pictogram geeft aan dat het blok annotatief is.

Insertion Point
Hiermee geeft u de invoegpositie voor het blok op.

Specify On-Screen
Als u deze optie inschakelt, kunt u de invoegpositie van het blok met de aanwijzer opgeven.

X
Stel hier de waarde voor de X-coördinaat in.

Y
Stel hier de waarde voor de Y-coördinaat in.

Z
Stel hier de waarde voor de Z-coördinaat in.

Scale
Hiermee geeft u de schaal voor het ingevoegde blok op. Als u negatieve waarden opgeeft voor de X-, Y- en Z -schaalfactoren, wordt het spiegelbeeld van een blok ingevoegd.

Specify On-Screen
Als u deze optie inschakelt, kunt u de schaal van het blok met de aanwijzer opgeven.

X

Hiermee stelt u de schaalfactor voor de X-as in.

Y
Hiermee stelt u de Y-schaalfactor in.

Z
Hiermee stelt u de schaalfactor voor de Z-as in.

Uniform Scale
Hiermee geeft u een enkele schaalwaarde op voor de X-, Y- en Z-coördinaten.

Rotation
Hier kunt u een rotatiehoek opgeven voor het ingevoegde blok in het actieve UCS.

Specify On-Screen
Als u deze optie inschakelt, kunt u de rotatie van het blok met de aanwijzer opgeven.

Angle
Hiermee stelt u de rotatiehoek voor het ingevoegde blok in.

Block Unit
Hiermee wordt informatie over de blokeenheden weergegeven.

Unit
Hiermee geeft u de waarde INSUNITS op voor het ingevoegde blok.

Factor
Hiermee wordt de factor van de eenheidsschaal weergegeven, die wordt berekend aan de hand van de waarde INSUNITS van het blok en de tekeneenheden.

Explode
Hiermee splitst u het blok op in afzonderlijke delen die u vervolgens invoegt. als de optie Explode is geselecteerd, kunt u alleen een uniforme schaalfactor opgeven.

Onderdelen van een blok die op laag 0 zijn getekend, worden op die laag gehandhaafd. Objecten waarbij de kleur wordt bepaald door de eigenschap BYBLOCK, worden wit gekleurd. Objecten met het lijntype BYBLOCK hebben het lijntype CONTINUOUS.

SketchUp Pro - Stunt aanbieding