Als u meerdere vensters gebruikt, is altijd een van deze vensters het actieve venster. In dit venster kunt u gegevens invoeren en opdrachten uitvoeren.
In een actief venster heeft de cursor de vorm van een kruiscursor in plaats van een pijl, en is het vensterkader geaccentueerd. U kunt op elk gewenst moment een ander venster activeren, behalve wanneer er een opdracht wordt uitgevoerd die van invloed is op het aanzicht.
Als u een ander venster wilt activeren, klikt u in het gewenste venster of drukt u op CTRL+R om van het ene venster naar het andere te gaan.
Als u een lijn wilt tekenen die doorloopt in een ander werkvlakvenster, begint u de lijn in het actieve venster, activeert u een ander venster door erin te klikken en geeft u in het tweede venster het eindpunt van de lijn aan. In een grote tekening gebruikt u deze methode als u een lijn wilt tekenen tussen een detail in de ene hoek en een detail in een andere verre hoek.
Procedure
Een venster actief maken
- Klik op een willekeurige plaats binnen de rand van het venster.
Vensters doorlopen zonder te klikken
- Druk meerdere malen op CTRL+R.
Systeemvariabelen
CVPORT
Deze systeemvariabele stelt het identificatienummer van het actieve venster in.
VIEWCTR
Deze systeemvariabele bevat het hartpunt van het aanzicht in het actieve venster.
VIEWSIZE
Deze systeemvariabele bevat de hoogte van het aanzicht in het actieve venster, gemeten in tekeneenheden.